Als het buiten niet wintert, dan zoek ik hem binnen maar op.
Ik vind het leuk om in oude woordenboeken te kijken naar woorden die waren en niet meer zijn of die al vroeg werden opgenomen en nog steeds gangbaar zijn. Ik ben nu op zoek gegaan naar planten waarin het woord ‘ winter’ zit. Neem het Winterakonietje. Daarover werd al in 1905 in Heukels geschreven: ‘ op de akoniet gelijkend, zeer vroeg bloeiend sierplantje, behoorend tot de familie der Ranonkelachtigen (Eranthis hiemalis Alisb.) In 1911 werd over dit plantje geschreven: ‘akonietjes, eidooers, (gele) winterbloem’.
In 1608 werd de plant ook wel Winterwolfswortel genoemd :’ Om dattet soo vroege bloeydt, is dit gewas hier te lande Winterwolfswortel geheeten.’
We moeten nog even wachten op die heerlijke geur van de Balsempopulier. In 1955 werd geschreven dat hij een volksbenaming heeft, namelijk ‘ winterbladknoppen’.
We kennen de Zomereik en de Wintereik. In 1897 werd over deze laatste geschreven:’ Tusschen al de eiken merken we een enkele op, die, als he tzomer was, een eenigszins anderen indruk op ons zou maken. ’t Is de Wintereik, die losser, bevalliger loof bezit.’ Is dat niet mooi omschreven? En ik weet nu dat er ook wintereikels bestaan. Die waren bestemd voor wintervoer voor de dieren.
Er stond ook een mooie omschrijving van het woord ‘ winterhard’ in de Van Dale uit 1898: ‘ bestand tegen ongunstige wintersche omstandigheden, inz. tegen de winterkoude. Van planten, gewassen e.d. die den winter zonder dek verdragen kunnen.
In 1778 stond in een woordenboek: ‘ Winterkers. Dit kruid groeit in he twild, op vogtige plaatsen, of wordt in de kruidhoven geteeld. Het loof is goed voor de Milt, scheurbuik en wonden, en is gezond om als salade te gebruiken.’
Leave a Comment