Bij het schrijfcafé bedacht ik het woord ‘bevend trilgras’. Daarna kwam de opdracht: schrijf 7 minuten alsof jij bevend trilgras bent. Bij mij vloeide dit uit mijn pen:

Ik wil het niet maar ik ben zo fragiel dat bij ieder zuchtje wind ik heen en weer tril. En dan komt er ook nog bij dat ik niet tegen kou kan dus als het minder dan 20 graden is beef ik van de kou.
Mijn buren, zij zijn stoer sportveldengras, vinden mij een aanstelster, een aandachtzoekster. Maar ik kan er niets aan doen.
Ik sta wat verscholen aan de kant maar als ik die voetballers het veld op voel komen, dan tril ik al van hun gestamp.
Gisteren was ik wel blij. Een klein meisje had geen zin in dat gevoetbal en dwaalde wat af naar mijn kant, ging op haar billen zitten en ging met haar vingers door het gras om het te laten bewegen. Tot ze bij mij aankwam en zei:’ hé, jij trilt vanzelf. Wat leuk!’
En net voor ze me wilde plukken werd ze geroepen en ging ze weg. Ik trilde en beefde van spanning en trots. Zie je wel, ik ben wel leuk.

Na afloop moesten we trilgras met papier uitbeelden en dat werd zo bij mij: