Aal.
Gisteren kocht ik het boekje “Huppelnederlands’ van Wim Daniëls. Hij heeft de, volgens hem, vrolijkste woorden uit de Nederlandse taal van A tot Z opgeschreven. Nu ben ik dol op woordenboeken, vooral oude, dus ik pakte de Van Dale uit 1925 om eens te kijken welke woorden mij daar opvielen. Natuurlijk begon ik bij de A en kwam het woord ‘aalduiker‘ tegen. Zonder verder te lezen dacht ik: dat is iets of iemand die naar paling duikt. Aangezien palingsvissers fuiken zetten en die omhoog halen, zal het een dier zijn. En inderdaad, het was een oude naam voor de fuut.
Daaronder staat het woord ‘aalelger‘, dus ik dacht, dat heeft iets met die paling te maken. Het is een soort ‘aalschaar’ met zo’n twintig tanden van verschillende lengte en die gebruikt wordt om onder het ijs te vissen, ook op paling.
De uitdrukking voor ‘heel oud’ die ik ken is ‘stokoud’ maar er bestond ook ‘aaloud‘ voor heel oud, maar die heb ik nooit gehoord. Hij staat echter in Van Dale, dus heeft hij bestaan. Zo heb ik ook nog nooit de uitdrukking: ‘hij is een koopman in aalsvellen‘ gehoord. Dat betekende hij handelt in zaken van zeer geringe waarde. Daar past dan mooi het woord ‘aalwaardig’ bij: onbezonnen, onnadenkend.
Zou dat allemaal ontstaan zijn in de tijd dat de paling goedkoop was en niet zo duur als tegenwoordig? Opeens denk ik aan een van Ton zijn lievelingsvis als we naar een visrestaurant gaan: paling in het groen, dat maakte zijn moeder vroeger.
Het water loopt in mijn mond!!!