Op dit moment kan ik niet om het woordje ‘ijs’ heen. Wil ik goed beslagen ten ijs komen, dan moet ik even mijn oude woordenboek erbij pakken, want ik ga niet over één nachtje ijs. Maar ik ga niet lopen ijsberen als het niet lukt, ik ga gewoon zitten en denken aan de ijsbaan die we vroeger op de speelplaats van onze school hadden. Een lange voor heen en een lange voor terug. Magisch was dat glijgevoel. IJsvrij kregen we toen als de ijsbloemen op de ramen stonden in onze slaapkamers. Door de wateren die open moesten blijven gingen ijsbrekers, tot groot verdriet van vele schaatsers.
Heel vroeger stonden op landgoederen ijskelders. In de winter werd uit het ijs met een ijszaag grote stukken ijs gezaagd en die werden bewaard in de ijskelder om in de zomer koeling te hebben voor voedsel en drankjes. Maar de eigenaar was ook verplicht ijs te geven als iemand met een briefje van de dokter kwam voor ijs om een koortsige zieke te koelen.

Gisteren wilde ik de sneeuw en het ijs wel eens van dichterbij bekijken en toen ik bij de wallenkant stond zag ik een blauwe flits langsvliegen: een ijsvogel. Ik kreeg hem niet op de foto helaas, wel op mijn netvlies. Het ijs was aan het groeien en moet nog even voor erop geschaatst kan worden. Ik wilde nog dichterbij het water fotograferen en dat was geen goed idee: onder de sneeuw lag een plaat ijs en ik gleed uit, klapte achterover en was even bang in het water te glijden. Maar de sneeuw hield me tegen en een meneer hielp me overeind. Gelukkig had ik een dikke must op die de klap op mijn hoofd verzachtte en mijn toestel bleef ook heel. Dat was een ijzig moment en voorzichtig schuifelend ging ik terug naar huis. Daar moesten toch nog even twee ijspegels gefotografeerd worden want die hingen zo mooi voor het raam.

En nu ben ik binnen weer aan de gang met oude uitgebloeide tulpen, ik kon ze niet zomaar wegdoen. Mijn spieren voelen nog niet soepel aan maar dat hebben ze eigenlijk nooit gedaan dus het voelt vertrouwd.