Wie letters spint,
die taal verzint’.

Mary Heylema, uit: Wie


Vorige keer liet ik het gedicht ‘Wie’ helemaal lezen en schreef toen dat ik er vast wat uit zou citeren. Dat doe ik vanochtend met bovenstaande zinnen omdat het me doet denken aan al die mannen, vrouwen en kinderen die het plezier kennen van met losse letters woorden maken en met die woorden zinnen en met die zinnen een verhaal.
Ik denk aan het schrijfcafé waar ik jarenlang met andere vrouwen heb geschreven, met plezier en ook voldoening. Aan het schrijven voor en na het labyrintlopen en wat een verdieping woorden op papier dan kunnen geven, vaak totaal onverwacht.
Ik denk aan de projecten met Nel waar zij en ik geregeld verbaasd zijn wat er uit onze pen komt als we een sprintje schrijven zonder na te denken of te stoppen. Later als ik stukken herlees denk ik vaak: dat ik dat geschreven heb, hoe kwam ik erop?
Ik denk aan onze jongste die bezig is het derde deel van De Berries af te ronden. Een familie onstaan uit haar fantasie, omgezet in woorden die een eigen taal kregen, de taal van de schrijfster.
Het is iets dat ieder mens kan, mits zij/hij zich ervoor open wil zetten en goed begeleid wordt. Het is iets magisch: eerst is er alleen een wit vel, blauwe inkt en als die twee elkaar gaan ontmoeten ontstaat er een verzonnen wereld, gesponnen uit woorden die alle kanten op kunnen gaan maar aan de teugels van de schrijver.

Toen ik dacht: hoe beeld ik dat woorden spinnen uit, ging mijn pen vanzelf zo: