Uit het voorgaande gedicht kies ik de woorden:
opgeblonken minuskule kleine kistjes.

Wat een prachtige taalvonds. De napjes van de beuk beschrijven als houten kistjes is prachtig, vooral omdat er zo een link gelegd wordt naar de eerder genoemde kleine dood. Alleen het woord opgeblonken vind ik niet terug in het doffe napje van de beuk. Past voor mij meer bij de glimmende kastanje.
Mooi ook dat een vreemde droefheid niet alleen bij mensen voorkomt maar ook bij bomen. Ik weet inmiddels dat bomen veel meer kunnen dan ooit gedacht. Ze geven elkaar informatie door, communiceren dus met elkaar.
Zouden ze zeggen:’ jongens, de herfst komt eraan, nog even volop energie erin en dan kunnen we de hele winter uitrusten’? Al miljoenen jaren volgen zij een vast ritme en zorgen er zo voor dat mens en dier kunnen genieten en gebruik maken van hun vruchten, stammen of takken en hun schoonheid. Dankzij dat achteloos rondstrooien van hun houten kistjes met kostbare inhoud.