Waarom de bloemen geel zijn

Het was heel lang geleden toen de wereld nog geen echte dag en nacht had en het soms tijden donker op aarde was en dan weer even licht. Er waren al plantjes maar die groeiden niet hard want er was te weinig licht om te groeien. De planten zochten naar manieren om het licht langer vast te houden en ook om het wat warmer te hebben. ‘Zouden we niet wat zonlicht kunnen vasthouden als je zon zon schijnt’, vroegen zij zich af. Als eerste probeerde het speenkruid het. Zij zetten hun witte bloemblaadjes open toen de zon scheen en namen het gele zonlicht in zich op.

De volgende dag schenen in het schemerlicht gele lichtpuntjes op de bodem. Dat gaf de paardenbloemen de moed om het ook te proberen. Zij spreidden ook hun bloemblaadjes wijd naar buiten om zoveel mogelijk zonlicht te vangen. Dat voelde goed, dat voelde warm en zij riepen naar het koolzaad: ‘de volgende keer jullie, dan komt het licht steeds wat hoger terug’. De dotters wilden dat ook wel en ook zij nemen het geel in zich op om het over het water uit te spreiden. Steeds meer bloemen sloten zich aan: plomp, narcissen, lis, boterbloem, brem, stinkende gouwe, muurpeper en verschillende klaversoorten. De zon zag hoe graag de planten licht en warmte wilden hebben en hij sprak met het donker af dat zij ieder de helft van de tijd aan de hemel zouden zijn. En zo is het ritme van dag en nacht ontstaan, dankzij de planten.

marisca