Er was eens ergens, een paar straten verderop, een oude vrouw die niet op reis kon. Haar benen leken vastgeroest. Ze kon er alleen schuifelpasjes mee maken en die brengen je niet ver.
Op een dag in de zomer had de vrouw een gedachte. Ze hield ervan als er gedachten in haar opkwamen, want die waren nog lenig. Ze dacht: de mensen willen steeds verder reizen, van het gewone vandaan, omdat ze denken dat het dan mooier wordt. Maar misschien kun je ook almaar dichterbij reizen, van het gewone vandaan, en misschien kun je dan ook denken dat het mooier wordt.
Ze had een vergrootglas dat ze altijd gebruikte om te kunnen lezen. Het was een heel sterk vergrootglas waardoor je maar één letter tegelijk kon lezen, zodat elk woord een verrassing voor haar werd.
Maar nu ging ze er niet mee lezen. Ze schuifelde ermee weg om een paar dagen vakantie te nemen.
De eerste dag bekeek ze een kruimel op het donkerblauwe tafelzeil in haar keuken, en hoe langer ze ernaar keek, hoe meer die kruimel ging lijken op een verre meteoriet in de eindeloze ruimte.
De tweede dag dook ze in het oerwoud van de kamerplantjes en kwam oog in oog te staan met een vreselijk groot insect.
De derde dag raakte ze verstrikt in de doolhof van een opengesneden rode kool, waar ze ’s avonds een stukje van kookte en opat, zodat de kool op reis ging naar haar maag.

De vierde dag kwam ze terug van haar dichtbije reizen, want er stond visite op de stoep, visite die net terug was van een verre reis.
‘Da’s ook toevallig,’ zei ze, ‘ik kom net terug van een dichtbije reis.’ En ze vertelde hoe prachtig alles was geweest.
De visite lachte alleen maar en fluisterde:’ Ze wordt nu wel echt oud, hè, met haar verroeste benen.’
©Joke van Leeuwen

Dankzij Linda hebben we nu het hele verhaal en de schrijfster ervan. Mijn dank is groot.