Ik herlas een aantal aangestreepte delen in het boekje ‘: Het volle leven” van Wilhelm Schmidt. Onderstaand citaat is vast herkenbaar.

‘ Als ik in een ruimte kom, dan weet ik meteen welke stoel ‘ de mijne’ is. Als hij al bezet is, ergert mij dat: wat is dat voor brutaliteit om op mijn stoel te gaan zitten? Al te uitbundig hoeft hij niet te zijn, geen troon, want ik ben per slot van rekening geen koning. Hij moet comfortabel zijn en mij een beetje in de armen sluiten, met een lichte ronding waarin mijn rug zich kan vlijen. Misschien ook met leuningen, die me ondersteunen als ik moe ben. Ik heb er niets tegen wanneer hij bekleed is: het leven is al hard genoeg en laat dan tenminste mijn achterste maar zacht neerkomen…

…Het liefst heb ik dat ik er een beetje in kan hangen zoals ik dat zelf het prettigst vind, en het mooiste is als de stoel er zelf ook plezier aan beleeft. Hij mag voor mijn part piepen van genoegen, zolang hij maar niet van oudersomszwakte in elkaar zakt als ik erop zit…

Doen we eigenlijk te weinig he, wat mijmeren over de dingen die ons omgeven iedere dag en die we daarom bijna niet meer echt zien. Morgen is weer het schrijfcafé en dan worden wij vaak weer geconfronteerd met de kleine, gewone dingen die we na zo’n ochtend weer opeens met nieuwe belangstelling bekijken. Ik kijk ernaar uit maar ga nu eerst lekker slapen. Maar daarvoor, inderdaad, een beetje lezen.