Van de week in het schrijfcafe hoorde ik dit kleine gedicht:

Bijna nooit

Bijna nooit zie je een vogel in de lucht
zich bedenken, zwenken, terug.

Judith Herzberg

Soms doe ik net als een vogel. Pak mijn fiets en ga gewoon fietsen en ik zie wel wat ik tegenkom. Maar dan komt toch de aarzeling: rechts, links of rechtdoor? Of maar weer terug? Echt gaan als de vogel, je gewoon laten gaan waar de wind je brengt, dat moet ik nog leren.

Als ik hier op vier hoog naar buiten kijk, en dat doe ik heel veel, dan zie ik bijna iedere dag meeuwen rondzweven. Als ik een vogel zou mogen zijn, dan zou ik een meeuw willen zijn. Lekker met je voeten in het zeewater staan op zoek naar wat vers zeevoedsel, of gewoon met de anderen wat staan te staan. En als het water hoger wordt, dan je lekker laten dobberen op de golven. En als er een vissersboot langskomt, dan kijken of er wat te halen valt.

Maar ook het zweven op de wind, aan de kust of boven de stad, dat lijkt me geweldig. Even een wentel met je wiek en je zit weer in een hogere luchtstroom. Geweldig. Maar ik beloof: ik word geen schreeuwmeeuw.

En Ton? Ton wil een merel zijn vanwege de prachtige zang. Oei, wat zegt dat over mij dat ik daar niet eens aan heb gedacht?

Misschien heb ik onbewust voor het zweefvliegen van de meeuwen gekozen omdat vliegen symbool staat voor het ontsnappen aan fysieke beperkingen van het aardse leven. Wel, eigenlijk ben ik dus heel diepzinnig geweest met mijn keuze. Nu kan ik gerust gaan slapen.