Vandaag zag ik twee ooievaars in het weiland langs de Herenweg en zij pikten met hun lange rode snavels in de grond op zoek naar insecten. Hun lange rode poten staken goed af tegen het groen van het gras en het wit van hun veren. Zijn zij al terug of helemaal niet weg geweest? Dat weet ik niet, wel dat ik blij verrast in mijn remmen kneep en een tijdje naar ze heb staan kijken. Ik blijf het een wonder vinden, ooievaars in je eigen dorp tussen langs rijden auto’s en bussen en dat zij daar niet van op- of omkijken.

Vroeger werd er over veel dingen niet met kinderen gesproken, of in omleidende woorden zoals ” de ooievaar is gekomen” als er een kind was geboren. En als dat kind dan rode vlekken in de nek, op de oogleden of een andere plek in het gezicht had, dan zou dat volgens het volksgeloof komen omdat de ooievaar het kind daar vast had gehouden met zijn snavel. In werkelijkheid waren het vaak uitgezette haarvaatjes die vanzelf weer wegtrokken. Sommige vlekken echter, vaak in de nek, trokken niet weg: ooievaarsvlekken.

Volgens hetzelfde volksgeloof waren ooievaars geluksbrengers. Als er een ooievaar op of rond je huis nestelde, dan kwam er geen blikseminslag of brand. En ook de kraamvrouw zou niet sterven, iets dat vroeger veelvuldig gebeurde.

Het woord ‘ooievaar’ zou afgeleid zijn van ‘odebaer’ (Oud Duits:’Odebero’) waarin ‘baren’ (=dragen) is terug te vinden en ‘ode’ (=geluk,leven,rijkdom) voorkomt, zodat de ooievaar zou betekenen: ‘levenbrenger’, ‘geluksbrenger’.

En denk nu niet dat volksgeloof iets van vroeger is. De vrouw die dit nu zit te typen heeft vorig jaar een Jozefbeeld in de tuin begraven en vroeg elke avond aan de goed heilig man of hij wilde helpen bij de verkoop van haar huis. En nu mag hij dus uitgegraven worden en krijgt hij een ereplaats in ons nieuwe huis. Want voor wat hoort wat, nietwaar. En ik geloof niet in toeval, maar toevallig staat een van mijn vriendinnen op het punt weer oma te worden, wie weet waren deze ooievaars een vooraankondiging.