Afgelopen week wandelde ik enkele keren in het Wilbrinkbos bij Voorthuizen. Op zaterdag liep er er alleen, met fototoestel, en zocht naar wat ik al eerder had gezien maar niet gefotografeerd: zaailingen van de beuk met nog het beukenootje op de kop. Ik fotografeerde ook andere zaailingen en werd toen aangesproken door een paar mensen die vroegen wat ik toch fotografeerde op de grond, zij zagen niets bijzonders.

Toen wees ik ze op dit:

Ik vertelde dat uit een beukenootje een nieuw beukje kan grooien en dit kiemplantje had het napje nog op de kop. Ernaast stonden kiemblaadjes en daarnaast zag je uit de kiemblaadjes het echte beukenblad komen. Dat hadden die mensen nog nooit gezien en vonden het leuk dat ik ze er nu op wees. (klik op deĀ foto om het beukenootje te zien)

Die kiemblaadjes die als eerste boven de grond komen hebben reservevoedsel voor de eerste groei van de echte blaadjes. En na een tijdje kan het echte blad zelf voedsel maken en verdorren de kiemblaadjes. Met heel veel geluk wordt zo’n klein plantje dan een kleine beuk en met nog meer geluk wordt het een grote, eeuwenoude beuk. Maar dan moet er geen zon op zijn stam komen want daar kan de beuk niet tegen. Hij krijgt brandblaren en de bast gaat scheuren. Dan kunnen er allerlei insecten en andere indringers inkomen en kan de boom sterven. Daarom is het in een beukenbos zo donker want de bomen zorgen met hun brede takken dat er geen zonlicht doorkomt.

Maar is de boom gestorven dan is het leven erin nog niet dood. Spechten maken er hun nestholte in, allerlei insecten graven er gangen in en leggen er hun eieren in. Paddestoelen groeien erop, dus in en op een dode boom krioelt het soms nog van leven.