Nog zo’n uitnodigende zin uit het gedicht ‘Februarizon’ van Paul Rodenko :
‘De populieren werpen met een schoolse nijging
elkaar een bal vol vogelstemmen toe’
Een schoolse nijging, wat klinkt dat deftig terwijl ik populieren echt geen deftige bomen vind. Nijgen is een lichte buiging met het hoofd maken, bijna onzichtbaar. Er zit een soort afstand tussen, niet te dicht bij elkaar komen. En dat schoolse maakt het nog stijver. Ik denk opeens aan de lange rijen banken waarin wij zaten in de klas met de armen over elkaar, stijf rechtop. Als rijen populieren.
En dan die tegenstelling van die deftige stijve populieren die elkaar een bal toewerpen vol vogelstemmen. Die zijn als jonge opgewonden stemmetjes van kinderen die even los mogen op de speelplaats.
En vogels die zingen gaan ook los, hele riedels komen in de omgeving terecht. Nu het richting lente gaat begin ik al steeds meer vogels te horen. Ze gaan met hun gezang hun plekje vastleggen, een vrouw versieren. In opgewonden klanken, van boom tot boom, van struik tot struik, van daknok tot daknok. Ballen vol vogelgeluiden.
Leave a Comment