kastanje

Toen ik net buiten liep en mijn hand in mijn zak stopte, voelde ik drie kastanjes. Iedere herfst stop ik in al mijn jaszakken kastanjes, iets dat mijn moeder had geleerd van haar moeder en ik weer van haar. ‘Goed tegen de reumatiek’ zei ze. Of het de kastanje zelf is of het feit dat je de kastanjes steeds in je hand verplaatst, ik weet niet waar de waarheid ligt.
Wel weet ik dat de paardenkastanje eigenlijk geen echte kastanje is zoals de tamme kastanje. Maar vanwege de stekels op de bolster, net als bij de tamme kastanje, is hij hier zo genoemd. Ook omdat als het blad is afgevallen je een soort paardenhoef ziet. Je ziet ook de nageltjes waar het hoefijzer mee vastgezet wordt. Kijk maar eens bij laaghangende takken. Er is geen boom die zulke grote bruine kleverige knoppen maakt als de kastanje. En in die knoppen zit alles al voor de nieuwe lente: blad, bloemen, takje, veilig met dons weggeborgen, winterproof.

En nu loopt alles uit en probeer ik al die stadia van ontluiken vast te leggen. En groot was mijn vreugde toen ik op één tak drie stadia ontdekte. Wat een cadeau.

klik op de foto om hem vergroot te zien.


stukje winter

Vanochtend stukje gaan lopen door klein bos om de hoek, samen met fototoestel. Even de winter vastleggen voor hij weer verdwenen is. Oh, ik heb zo’n zin in dagen vol vorst en een zonnetje daarbij. Waar geen zon op de bodem kwam waren de bladeren prachtig berijpt. Op een ander blad waren schimmels begonnen met een invasie.

first date

Ik zat aan tafel de krant te lezen toen ik een zwarte kraai steeds weer krr, krrr hoorde roepen, vlakbij. Dus even voor het raam gaan staan om te kijken waar het geluid vandaan kwam. Twee zwarte kraaien zaten vlak voor ons raam in de bijna kale lindenboom. De ene kraai die steeds riep zat wat hoger dan de andere. Verder deden ze niets, gewoon ieder op zijn eigen tak staan.
Wat me opviel was dat als de bovenste kraai krr krr riep, zijn staartveren uiteen gingen en als hij stil was, waren ze dichter bij elkaar. Na een tijdje was de onderste het stilstaan op die tak wat zat en ging er wat in pikken. En toen sprong hij/zij over naar een andere tak. Ook een paar keer in pikken en verder weer gewoon wat staan.
De bovenste kraai kwam niet van zijn/haar tak af.

In gedachten maakte ik van de roeper op de bovenste tak de man en van de wat onrustiger en wat onderzoekender kraai de vrouw.
Het roepen bleef geregeld terugkomen na steeds een stiltepauze. De vrouw trok aan wat dunne takjes maar kreeg ze er niet af. Toen opeens sloeg ze de vleugels uit en vloog weg. De bovenste keek verwonderd in het rond. Waar was ze nou?

En ik dacht weer in mensengedachten: een stel dat elkaar de ruimte laat om even apart op stap te gaan. En ik verwachtte dat hij haar wel achterna zou gaan. Maar nee. Na een tijdje vloog hij een totaal andere kant op na nog één keer even luid geroepen te hebben dat hij hier was.
Tja, als je dat niet op de muur kunt verven moet je het maar uitroepen.

Ik denk nu dat ze misschien helemaal nog geen stel waren en dat het hun ‘first date’ was. Zijn geroep beviel haar niet en dus ging zij er, zonder afscheid te nemen, opeens vandoor. Hij deed even of het hem niets kon schelen, ging nog even door met roepen, maar ging er toen ook vandoor. Hier was niets meer te halen.

bomen

Omdat Ton nog in het ziekenhuis lag ( hij mag gelukkig eind van de dag naar huis) ging ik op mijn gemak gisteren een stukje lopen door een vrij onbekend stukje bos hier in de buurt. Natuurlijk fototoestel mee en hoewel ik eerst niet blij was dat het miezerde was ik dat achteraf wel. De kleuren worden frisser en sommige bladeren glanzen en dan die waterdruppels op liggend gras, zo mooi. Maar nu even alleen aandacht voor wat me aan verschillende bomen opviel. Bomen, ze vervelen nooit. Hun vorm kan me treffen. Of de nieuwe vormen die ontstaan in een dode boom. Of de veerkracht van een boom die verder gaat waar alleen een stompje was overgebleven. Of de vormen van een restant klimop die bijna een schilderij worden. Of twee verschillende stukken schors naast elkaar. Heerlijk dat langzame rondlopen en mijn ogen speurend laten rondgaan. Nog heerlijker is dat ik later de foto’s heb om na te genieten.

mussen

Mussen (Passeridae) behoren tot een familie in de orde der zangvogels. De bekendste soort is ongetwijfeld de huismus. In de Latijnse naam zie ik iets van ‘aanpasser’ en dat vind ik wel passen. En ik heb nooit geweten dat het getsjilp als gezang werd aangeduid. Maakt niet uit, ik geniet van die bruine scharrelaar die ik geregeld zie op het strand.

Het is nu 2020 als ik over de mus schrijf. Maar dat werd heel lang geleden ook al gedaan. Het vroegste dat ik kon vinden was uit 1608 : ‘MUSSCHENTONG. De haewkens oft vruchten van de Esschen worden genaemt inde Apoteken…, dat is Vogelstonge, oft Mussentonge.

En in die tijd werden matrasjes of kussentjes gevuld met ‘Mosschen-veeren’. Hoeveel mussen zouden daarvoor nodig zijn geweest? Ik ben bang heel veel. Maar daar zaten ze toen niet zo mee. Mussen hebben nooit hoog in aanzien gestaan. Nu ze de laatste jaren dreigden te verdwijnen worden ze pas gewaardeerd.

Maar in 1642 werden vogeltjes vooral vanwege hun eetbaarheid gewaardeerd, hoewel: De Vincken en Leeuwerken…sijn meest al licht te verteeren…De Mossen zijn wat harder…
Ook in de spreekwoorden kwam de mus er niet echt voordelig uit. In 1810 : ‘zijn kruid op de musschen verschieten’ (zijn moeite besteden aan een te geringe zaak). En ‘iemand blij maken met een doode mosch (voldaan zijn zonder genoegzame reden).

Als je rond 1857een mosch van een meid’ genoemd werd, was dat geen compliment. Er was dan weinig aardigs aan je te ontdekken. En dan kan het ook zo gebeuren dat er een ‘mussengild’ werd opgericht : een vereeniging tot het doodschieten van musschen in den zaaitijd.

Als ik weer eens in een museum van oude kunst ben, zal ik opletten of ik een mus in de handen van een jonge vrouw zie op een schilderij. Dat duidt op wulpsheid. Dit vanwege de toen verbreide opvatting over de aard van deze vogel.

Nee, dan maar liever nu leven als mus. Dan word je weer gastvrij ontvangen in de tuinen en wordt er zelfs landelijk aandacht aan je besteed. Alleen uitkijken dat je bij te grote hitte niet op het dak gaat zitten. Voor je het weet val je er dood vanaf.

stinksigaar

Wij noemden ze vroeger ’stinksigaren’ en dat kwam omdat wij ze, als een sigaar, aanstaken en dat rook niet lekker, het stonk. Maar het was wel stoer. Nu weet ik dat de plant een lisdodde heet en al in de oudheid in ons land voorkwam. Hij bloeit in juni-juli en is eenhuizig, de mannelijke en vrouwelijke bloemen groeien aan dezelfde plant. Lisdodden groeien in en aan het water. Vroeger werd de ’sigaar’ ook gebruikt als lampenpoetser en om kannen en tuiten van kannen schoon te maken. Hij werd dan ook ‘lampenpoetser’, kannenwasser’ of ‘tuitenrager’ genoemd.
Maar hij werd voor meer zaken gebruikt. De zachte aren werden ook gebruikt om lampenglazen schoon te maken. Kussens werden gevuld met het pluis van de rijpe sigaren en het blad werd als strooisel in stallen gebruikt. Een zeer nuttige plant dus want zelfs in de keuken werden onderdelen van de plant gebruikt: de jonge scheuten en bladeren in salades, de wortel als basis voor zetmeel en het stuifmeel als bindmiddel.

Dat alles kwam ik te weten omdat ik een foto tegenkwam die ik vorig jaar maakte van stinksigaren en ik eigenlijk wel eens iets meer van die plant wilde weten.

de schoonheid van de paardenbloem

Ik houd van planten die zelf bepalen waar ze willen/kunnen ontkiemen. Zo zie ik overal waar ik loop tijdens mijn blokje om paardenbloemen. In het gras, tussen spleten van asfalt, tussen openingen in stoeptegels. Als je eens door je knieën gaat ( gaat bij mij niet zo goed dus ik zoom in met mijn fototoestel) dan wordt zo’n allerdaags bloempje opeens iets prachtigs. Het leuke van de paardenbloem vind ik dat je alle stadia van het bloemleven bijna tegelijkertijd kunt zien. Ik heb ze op de foto gezet.

De paardenbloem (Taraxacum officinale) behoort tot de composietenfamilie, een van de grootste families op aarde. Bij deze bloemen denk je dat je één bloem ziet, maar in feite bestaat dat bloemhoofdje uit vele kleine bloempjes die straks ieder een parachuutje vormen waar een zaadje aan hangt. De wind is de zaadverspreider maar door toedoen van de mens is hij over vele continenten verspreid.

ekster

Ik weet nog dat mijn moeder aan haar likdoorn of eksteroog kon voelen dat het zou gaan regenen. Hij begon te steken. Dat werd al in 1699 beschreven door Hendrick Doedyns:’ De knaap…voorzei uit de Nevelen, de Winden en Stormen, eer zy op quamen; misschien met behulp van zyn exter-oog.’

Waarom heet het een eksteroog? Vanwege de vorm, maar de Fransen vinden het meer op het oog van een fazant lijken: oeil-de-perdrix. In Italië en Spanje op het oog van een kip: occhio pollinoen ojo de pollo. De Duitsers van een kraai (waar wij weer de pootjes van hebben):Krähenauge.

foto’s van internet

Er zijn wat oude gezegdes waar de ekster (Pica pica) in voorkomt en dan blijkt hij er niet positief uit te komen: ‘Hier in heeft geen Exter gekackt’ (dat smaakt goed). En bij een dronkaard zei men:’Hij heeft een eksteroog in de keel’.

Een later spreekwoord luidde: ‘Wat van eksters komt, huppelt graag’:het zit in de aard van de ekster te huppen en hun kinderen doen het ook (een soort ‘aardje naar zijn vaartje’).

Omdat de ekster een gespitste staart heeft legde men vroeger het verband met de duivel; hij zou ongeluk brengen en stelen, vooral juwelen. Maar uit onderzoek blijkt dat laatste niet waar te zijn, wel is hij dol op het glanzende schild van mestkevers. Ik herinner me opeens een leesboek uit de lagere schooltijd waarin iemand van diefstal van een glimmende ring werd beschuldigd en dat die later in het nest van een ekster werd gevonden.
Loodgieters noemden de plekjes in het soldeer die te weinig tin bevatten en daardoor gingen glimmen: eksterogen.

Nog steeds ken ik weinig mensen die de eksters graag als tuinvogel zien. Ze jagen ze weg, vooral in het voorjaar als de eksters op zoek zijn naar vers jong vlees voor hun jongen en menig nest plunderen. Ikzelf heb ze ook weggejaagd maar voelde me wel schuldig als ik ’s avonds een stukje vlees zat te eten.

herfst

Jawel, schoonzoon R. heeft mijn computer weer aan de praat gekregen al zal ik wel aan een andere moeten want deze is traag als een bejaarde en voor iemand nog jong van geest is dat irritant.
Vanmorgen in het schrijfcafe kregen wij op tafel deze bosvruchten om over te schrijven, maar eerst mochten we er alleen naar kijken alsof het de eerste keer is dat we ze zien, dan pas schrijven.

Ik wil ze pakken, voelen, ruiken. De verschillende vormen maken nieuwsgierig: hoe voelen ze aan? Wat zijn de verschillen? De glimmende kastanje trekt de aandacht, die zou ik zo op de foto willen zetten.
In gedachten voel ik de stekels van de tamme kastanje prikken in mijn vingertoppen. Die ene noot met die rare vorm wil ik wel van alle kanten bekijken. Wat is het? Wat zie ik er in? Wat is de mooiste kant?
De bolster zou ik willen tekenen en er een gedicht bij schrijven, een elfje dat de kern van de vrucht weergeeft.
De eikels vind ik het saaist van vorm en kleur. Ik neem ze ook nooit mee naar huis, behalve als het napje er nog aanzit. Dan zit er meer spanning in de vorm. En dat is wat mij boeit. Er moet iets in de vorm te ontdekken zijn, anders geef ik er niet lang mijn aandacht aan.

Ik pak een half geopende noot met schil en het voelt koeler aan dan gedacht. Het schilletje dat opgerold is, is harder dan mijn oog deed vermoeden. Het zwarte dat ik er nu van dichtbij in ontdek doet aan verrotting denken. Is niet zo gek, dat hoort bij de herfst en wil deze noot ooit een boom worden, dan moet hij bolsteren, zijn jas uitdoen. Zelf zou ik ontbolsteren zeggen, maar dat is dubbelop.
De vorm is van dichtbij interessanter dan op afstand.
De glimmende kastanje is in zijn eigen hok binnen de halve bolster en ligt er los in. Nog even en hij heeft de beschermende stekels niet meer nodig. Voorplantingstijd is aangebroken. Maar niet voor deze kastanje. Die werd door een mensenhand meegenomen en zal verdrogen in een jaszak of op een vensterbank.

vis

Ik las dat de vis het populairste huisdier is in Nederland. Nooit gedacht. Ik ken meer mensen met een hond of kat dan met vissen. Neef Arnold had een mooi aquarium, maar verder ken ik niemand met vissen in huis. Het is wel boeiend om naar te kijken, al die bewegingen, die kleuren. Maar als je wilt weten hoe een vis er van binnen uitzien, kun je beter een lekkere schol kopen, opeten en het geraamte op je bord laten liggen en eens goed bekijken, bevoelen. Lust je geen vis en wil je het toch weten, dan kun je bijvoorbeeld naar het Teyler museum om naar de fossielen te kijken. Miljoenen jaren geleden leefde deze vis, maar hij zou ook zo van mijn bord kunnen komen.

Wat ik niet wist en ook las is dat een vrouwtjesvis een ‘kuiter’ heet en een mannetjesvis een ‘hommer’, ‘hom’ of ‘gelt’.

« Previous EntriesVerder kijken »