Het gedicht van gisteren begint met de zin:’ ik wou dat het altijd zomer was’. Nou, ik niet. Ik geniet juist van de wisseling van de seizoenen. Op zich vind ik de zomer wat saai, al dat groen dat de ware vorm van de bomen verhult. Wel vind ik het heerlijk als de balkondeur de hele dag open staat, als Ton het tenminste niet te koud vindt. Ik geniet van het buiten zitten tekenen, schrijven, lezen. Wat ik dan wel mis is de stilte van de tuin van voorheen. In de zomer ook bijna geen vogelgezang, behalve van de merel.
Bij het woord ‘zomer’ denk ik aan: zon, zee, geel, strakblauw, schreeuwende kinderen, volle fietspaden, luieren, vakantie, vrij zijn, verbrande huis, stinkende bbq’s, blote lijven.
De strofe van de zomer laat me weer drijven op een luchtbed op een meertje in Oostenrijk, heel lang geleden. De zon boven me, de bergen om me heen en stilte alom. Wat een zengevoel was dat.
De kinderen hadden op vakantie oude speelluchtbedden voor in de watertjes bij de campings en daar hebben zij ook van genoten.
En als ik dan zo stil lag te drijvenkon ik me voorstellen dat ik in een wolk dreef in de stilte, totaal ontspannen en los van de aarde.