citaat Etty Hillesum

De teksten van Etty Hillesum nodigen altijd uit om er zelf ook over te schrijven. Via Christine de Vries kwam het volgende citaat:

Vanmorgen hingen er een paar sterren
als glanzende vruchten in de zwarte naakte takken
van de boom voor mijn venster.

Etty Hillesum, 20 december 1941

Het zal nog donker geweest zijn anders vallen de sterren niet op. De sterren doen me direct denken aan de gele sterren die de joden moesten dragen in de oorlog. Maar nu, bijna december, doen ze me ook denken aan de papieren kerststerren, met of zonder lichtje, voor de ramen van de huizen.
Zo niet de sterren die Etty beschrijft. Hoe zou ze ze hebben gezien als glanzende vruchten? Bij vruchten denk ik aan ronde vormen, bij sterren aan puntige vormen.

Zwarte naakte takken, dat klinkt mooi maar ook dreigend. Maar als het van de boom voor je huis is, dan is het vertrouwd. Maar de geschiedenis heeft geleerd dat we van dichtbij vertrouwden niet altijd te vertrouwen is.
De lindeboom voor ons huis is nu kaal en je kunt nu mooi zijn vorm zien. Eens opletten of ik daar ook sterren in kan zien hangen.

Goede observator is zij geweest en ze heeft vaak mooie woordcombinaties en het mooie van taal is dat gewone woorden samen iets buitengewoons worden. Daarom schrijf ik zo graag. Spelen met woorden die uit mijn hoofd naar mijn pen vloeien en daar kunnen bezinken.

november

Vanochtend kwam onze Anne bij Ton en ging ik naar het schrijfcafé van Nel in de Witte Kerk in Noordwijkerhout. Daar was het thema ‘november’ en daar schreven wij op verschillende manieren over. Ik pakte uit een gedicht het woord ‘winterslaap’ om over te schrijven.

Winterslaap, aan de ene kant lijkt me dat een heerlijk idee. Lekker warm in een holletje slapen en niet weten wat er in de wereld allemaal gebeurt. Mijn moeder zou dat gewild hebben, zij had een hekel aan de winter.
Maar eigenlijk wil ik de winter niet missen. Vooral niet als het zo’n dag is van zon en droge kou. Dan moet ik naar buiten en voel ik me heel gezond.
Helemaal mooi zou het dan zijn als er rijp aan de struiken groeit. Heerlijk met mijn fototoestel rondslenteren. Ja, dat moet langzaam anders mis ik iets onverwachts moois. Vorig jaar ontdekte ik op de achterlichten van auto’s rijp waar de zon net op scheen. Zulke mooie foto’s gemaakt. Dan ben ik helemaal gelukkig.

herfst

Als ik aan de herfst denk, denk ik niet aan kil maar aan warm. Herfsttinten buiten geven me een warm gevoel. Herfst roept het gevoel op: ik wil warme chocomelk.
Ook de bomen met hun herfstgeuren geven mij een warm gevoel. Ik raak ze aan, zoek naar dat ene blad om na te tekenen, glim bij mijn eerste kastanje net zo als de kastanje zelf.

En langzaam krijgen de bomen hun ware vorm als de herfst vordert. Het lage zonlicht zet ze in een mysterieuze gloed als de mist nog wat blijft rondhangen.
De berken zijn al snel weer zichzelf. Ik vind ze net jonge vrouwen, slank, beweeglijk. Zo anders dan de oude eik. Een oude man die stil zijn blad laat vallen en weet: dat is maar tijdelijk, later komt de lente weer.

esdoornvleugeltje

Gisteren weer heerlijk naar het schrijfcafe  van Nel geweest en over de herfst geschreven. Zo ook over een esdoornvleugeltje.

Ik pak een vleugeltje, een gehavend vleugeltje. Altijd trekt me dat weer, het gehavende met zijn nieuwe vorm. Ik ontdek er een veer in en dat past bij het woord ‘vleugeltje’.
Geen vogelvleugel, geen engelvleugel maar een esdoornvleugel waaraan de belofte van een nieuwe boom hangt.
Ik zie voor me hoe het omlaag dwarrelt, als een helicoptertje, rondwiekend. En dan maar hopen dat het op goede grond valt, anders gaat er een nieuw leven verloren.
Op zich hier niet zo erg anders zou alles vol esdoorns komen te staan. Maar een aantal op goede grond, dat is wel belangrijk.

esdoornvleugel
nu stil
op tafel liggend
ik leg je vast
ingebakerd

moed

Moed is licht in tegenspoed. (spreuk kreeg ik van Nel) Ik schreef daarna:

Als alles goed gaat heb je geen moed nodig, die heb je nodig bij tegenspoed. Tegenspoed, het gaat dan niet voorspoedig, integendeel. Maar niet bij elke tegenspoed heb je moed nodig om verder te kunnen. Moed heb je toch meer nodig in tijden van groot lijden, bedreigingen, rampspoed.
Ik heb me al vaker afgevraagd of ik een moedig iemand ben en ik ben bang van niet. Iemand zei toen:’ een nier afstaan is echt wel moedig’. Maar dat vind ik niet. Ik dacht niet eens zo na over de mogelijke consequenties, deed het gewoon. En misschien deden de mensen die later een held, moedig werden genoemd dat ook wel. Er ligt iemand in het water en je springt erin om die persoon te redden, zonder over de gevolgen na te denken, je doet het gewoon. Dan word je later een held genoemd, moedig, maar je dacht niet, je deed.
Mogelijk ben ik op die manier moedig.

geluk

Geluk is zelden een beloning. Vaker een volkomen onverwacht geschenk.

Ja, ik heb het geluk na de oorlog geboren te zijn en ben opgegroeid zonder armoede en geweld. Mocht naar school, speelde buiten zonder angst voor bedreigingen.
Dat is een geluk dat me geschonken is, daar heb ik niets voor hoeven doen.
Het is ook een geluk dat ik zo’n harmonieus gezin heb. Natuurlijk, daar hebben Ton en ik aan gewerkt, maar hoeveel kinderen ontsporen niet of worden lichamelijk of geestelijk ziek die ook in een warm gezin opgroeiden.
Een van mijn gezegdes is: als het geluk langskomt, zet je deur dan open want je weet niet of het nog een keer langskomt.
Dat zei ik tegen een vriendin na de dood van haar man en zij kennis kreeg aan een andere man.
Je kunt werken aan je eigen geluk maar je hebt het niet in de hand. Dus als het langskomt, zet je deur wijd open en laat het binnen.

sprookje

Hoe pompoenen aan hun oranje kleur komen.

Lang geleden waren alle pompoenen wit, een beetje geel of lichtbruin. Om hen heen zagen zij het rood van de appels, het geel van de bananen, het paars van de bramen, het roze van de frambozen en nog vele andere vruchten in smakelijke kleuren.
‘Waarom zijn wij vergeten?”, vroegen de pompoenen aan de grote kleurgever. Die dacht even na en zei:’ ik denk omdat jullie al zulke mooie vormen hebben gekregen’. Dat was waar. Hun vormen waren heel gevarieerd en van klein tot heel groot. Maar ondanks hun vormen voelden de pompoenen zich niet blij. Duidelijk misten zij een kleur waar niet alleen zijzelf blij van werden, maar ook de mensen die hen bekeken. Zelden werden zij opgepakt met de woorden:’ oh wat een prachtige warme kleuren. Daar word ik helemaal blij van.’ Meestal was het: ‘mooie vormen, maar verder wel saai.’

De grote kleurgever hoorde hen aan, dacht na en zei: ‘ik ga mijn best doen, maar pas volgende herfst kan ik er wat aan doen. Voor nu is het te laat.’ Daar hadden de pompoenen vrede mee.

De volgende herfst zorgde de grote kleurengever ervoor dat de resten rood, geel en warm bruin bijeen vloeiden in de schillen van de pompoenen. Soms was er wat teveel geel, dan werd de pompoen licht oranje. Soms wat teveel rood, dan werd het oranje dieper van kleur. Soms werden er stukjes vergeten en dan zag je opeens de oorspronkelijke kleur er nog doorheen. Ook de grote kleurgever moet soms nog wat uitproberen. Maar de pompoenen vonden het niet erg dat ze zo verschillend waren geworden. Ze vonden het juist interessant. Bijna geen ander vrucht had zoveel vormen en variatie in kleur als zij. Nu werden zij wel opgepakt en werden zij overal te pronk neergezet. Of er werden lampions van gemaakt , of soep.

De pompoenen glommen van plezier en daar werden de mensen weer blij van. Zo is het gekomen dat in de tijd dat het buiten eerder donker wordt, het weer verslechtert, de mensen toch met een blij gevoel de herfst ingaan. Dankzij het warme oranje van de pompoenen.

Marisca

Dit sprookje schreef ik al een tijdje geleden maar past weer mooi in deze tijd van het jaar.

overdenking

labyrint 2

Gisteren schreef ik na het labyrintlopen:

Vandaag liep ik twee labyrinten. Het eerste was een kunstwerk op los zand. Ik werd afgeleid door de mooie wisselende schaduwen. Schaduw langs je pad klinkt wat somber maar dat was het niet. Zelfs de schaduwen vond ik een kunstwerk. Wel voelde ik me hier minder vrij door de stokjes die geen onverwachte zijstap toelieten.
Daarna tekende Nel het ons zo vertrouwde labyrint al was dat ook anders want het klopte niet. Dus een tweede werd ernaast getekend.
Hierin lopen voelde voor mij beter, vrijer. Je mag best een misstap doen. De grond onder mijn voeten was stevig en ik dacht: de vast gerond onder mijn voeten ben ik zelf. Dat gaf me zo’n goed gevoel en ik liep rustig verder. Pakte onderweg een verminkt schelpje op want het niet volmaakte trekt me altijd aan.
En ik vroeg aan de zee: geef me energie.
En ik vroeg aan de zon: geef me energie.
En ik nam die energie mee, net als de herinneringen aan deze ochtend waarin ik met zeven vrouwen schreef en liep op deze zomerse dag.

klein
en gebroken
lag het daar
op mij te wachten
schelpje

winter

dat we vroren dat we kraakten
dat we schaatsten tot we gloeiden’.

Dat staat in de strofe over de winter in het gedicht ‘Tijdliedje’. Zo leuk dat er staat, dat ‘we’ vroren en kraakten.
Het is op de eerste dag van de herfst dat ik schrijf over de winter naar aanleiding van de derde strofe.
Ja vroeger, toen het vroor dat het kraakte. Ik kan dat geluid van het soms bijna zwarte bevroren water zo weer oproepen. Angstig en spannend tegelijk. Voor mijn gevoel konden we elke winter schaatsen en waren de zomers altijd warm. Maar herinneringen kunnen ons misleiden.

Maar wat vond ik het leuk om met vriendinnen te gaan schaatsen of met de groep van de zwemclub op het meertje in de duinen. Al kon ik niet goed schaatsen, op mijn kunstschaatsen met witte vaste hoge schoenen erop, wat was ik daar trots op, kon ik aardig meekomen.
Ik schaatste niet tot ik gloeide, daarvoor schaatste ik te langzaam, ik kreeg het eerder koud. Maar na afloop was daar warme chocolademelk.
Opeens denk ik ook aan de winters op de Eemlaan toen onze oudste zo vanuit de tuin het ijs opstapte om samen met een vriendinnetje op de slootjes achter ons te gaan schaatsen. Eén keer zou ze met Ton gaan schaatsen. Ton was van het lange afstand schaatsen, tochten over grote meren en bevroren rivieren en dacht: leuk om met mijn dochter een stukje te gaan schaatsen. Maar na 100 meter zei M.: hier heb ik altijd mijn eerste stop. Ton dacht: dit wordt dus niets, en toen gingen zij ieder in eigen tempo verder. M. werd ook eerder koud dan dat ze gloeide, Ton schaatste zich moe en warm. En nu als er af en toe een dagje ijs is ga ik kijken naar de kinderen en hun ouders die genieten van de ijspret en denk dan weer even terug aan toen ikzelf klein was en onze kinderen en het plezier van bevroren water.

Deze foto is uit 1966. Ik ben links en heb mijn clubdas om en we schaatsten die dag met de zwemclub op het meertje bij de Bokkendoorns.

Verder kijken »